Antroposofie: een noodzakelijke voorbereiding en een verantwoordelijkheid

De inflatie en revitalisering van Antroposofie

De ultieme uitdaging? Een sterker verankerd zijn in de kaders van Steiner en zijn antroposofie. Bestendig zijn in een wereld die geïdentificeerde daadkracht nodig heeft. Echt geïnspireerd zijn vanuit Steiners werk, wat is dat?

In de strategische plannen, jaarverslagen en brochures van ‘antroposofische’ organisaties, instituten en scholen wordt steeds omzichtiger verwezen naar de bron van waaruit zij werkzaam zijn (Wilmar, B. werkgroep sociale sectie in Dornach). In de beschrijving worden identiteit en visie benoemd zijnde geïnspireerd door de antroposofie. Zonder hierbij in te gaan op de diversiteit in beleving hiervan, is dit een constatering die vastgesteld kan worden als inflatiefenomeen.

Deze term behoeft nadere uitleg:

Door de toenemende verschraling van de omgang met het werk van Rudolf Steiner en daarmee de groeiende ontkenning van de bron als urgente impuls voor vernieuwing en bewustzijn, neemt het begripsvermogen en het inzicht ten aanzien van antroposofie af. Deze ontwikkeling is zorgelijk wanneer er wel sprake is van een acteren en handelen in de wereld vanuit deze zogenoemde ‘inspiratie’. De ware verbinding wordt onvoldoende gelegd en daarmee ontstaat het gevaar van interpretaties en intellectuele overtuiging. Zo zijn er bijvoorbeeld aannames ontstaan die Rudolf Steiner typeren als kind van zijn tijd waarbij zijn werk als gedateerd mag worden beschouwd.

Door het volstaan met de antroposofische kennis die men machtig is voltrekt zich als het ware een bijgeloof. Hoe schadelijk is dit gebleken voor de identiteit, intern en extern? Het zou moeten gaan over erkenning in plaats van bijgeloof. Voor erkenning is een herstel van vertrouwen nodig in het feit dat het beoefenen van antroposofie het verschil kan maken. Wat vraagt dit feit van mensen werkzaam in de antroposofische beweging, en in het bijzonder van leiders? Kenmerkend is het verschijnsel dat er recent vanuit zowel de samenleving als vanuit deze organisaties zelf vragen rijzen ten aanzien van de betekenis van antroposofische inspiratie en identiteit(Motief 141, juni 2010).

Dit gegeven is tweeledig te noemen:

1)      Wat impliceert een antroposofisch geïnspireerd zijn in mission-statements en interne en externe beeldvorming van de organisatie?

2)      Wat vraagt een antroposofisch geïnspireerd zijn van het individu in alle geledingen binnen organisaties?

De kern verwijst naar het “Ik-vraagstuk”, van het individu én van het bedrijf. Net zoals bij het ‘Ik’ van de mens gebeurt, wordt in de identiteit het contact met de ‘Geestelijke Wereld’ onderhouden. Voor de organisatie geldt hierbij dat inspiratie en motivatie grotendeels ontleend worden uit de Geestelijke Wereld (Wilmar, B. werkgroep sociale sectie in Dornach).

Is dat nog zo? Wordt de realiteit van de Geestelijke Wereld bij de strategische top, bij het middenmanagement en in het primaire proces door antroposofisch georiënteerde bedrijven nog duurzaam verzorgd?

Het gesprek, de waardegeoriënteerde dialoog zou in sterke mate behulpzaam kunnen zijn in de paradoxale werkelijkheid op het snijvlak antroposofie en maatschappij, liever gezegd de integrale kijk op antroposofie en maatschappij. Verbinden met de bron door middel van concrete oefeningen levert een gefundeerd en trefzeker anticiperen op in een snel veranderende samenleving. Een samenleving waarbij zich steeds vaker situaties van contradictie voordoen vanwege vraagstukken betreffende duurzaamheid en de trend van maatschappelijk verantwoord ondernemen.